Seizoen 1981-1982

 

In 1982 worden de activiteiten, welke het jaar daarvoor zijn ontplooid verder uitgebouwd.

In ’t Velleke Vol mag de nieuwe burgemeester Du Chatinier het voorwoord voeren. Dhr. Du Chatinier is een Hagenaar en moet nog echt wennen aan het fenomeen carnaval, waarvan hij wel gehoord heeft. Wat hij zich hierbij voor moet stellen weet hij echter niet. Een echte Hagenees kan zich echter altijd goed houden in dit soort omstandigheden en met wat bluf naar de zuiderlingen zul je, ook met carnaval geen gek figuur slaan. Tijdens de sleuteluitreiking in het gemeentehuis wordt de nieuwe burgervader door de Prinsen getrakteerd op Haagse bluf, uitleg is hier verder niet bij nodig.

Het carnavalslied, dat weer op de plaat wordt uitgebracht is gemaakt door dezelfde mensen als het jaar tevoren. Dat hier al een beetje professioneel gedacht wordt moge blijken uit het feit dat Wim Lazeroms, toen dirigent bij de Zegse harmonie, zorgde voor de arrangementen. Op de plaat wordt het liedje weer ingespeeld door ’t Kapelleke o.l.v. Toontje van Ginneken met zang van Thijs en de hele boerenraad.

Het motto luidt: “Ziedut zitte”.

Aan de optocht nemen een drumband en een majorettengroep uit Engeland deel. Zij zijn hier op uitnodiging van de “mèskesdrumband” The First Sunflowers. Onder leiding van Henk Frijters was hun komst en het verblijf bij Zegse gastgezinnen geregeld.

Bij de groepen doen de Durpsidioten voor de eerste keer mee. Net als de Zwervers en de vrouwen van ’t Meulekwartier zorgen zij voor de nodige hilariteit, door hun acties tijdens de optocht.

Thijs Zoontjens draagt het secretariaat over aan Annie Heijnen. Er komt gestructureerd overleg tussen de carnavalsverenigingen van de vijf kerkdorpen van de gemeente Rucphen.

Dit jaar wordt voor het eerst een gemeentelijk Prinsenbal gehouden in Rucphen. Alle Prinsen van de verschillende kerkdorpen met hun gevolg zijn hier aanwezig. Een evenement dat elk  jaar zal terugkomen.

Assat stertje van ’n varreke krult, dan edde te doen meej ne bjir en dan kundut nie gebruike vor wostebrood. Da kunde wel doen meej ut stertje van unne zug, want dadis veul voller en rechter. Aon ut stertje zit de rest van ut varreke vast.(…) De worre vant varreke motte mar nie opete want die kunde swienters goed gebruike as kleppe en beschient ed onze nuwe burger dur nog gin. In de kop zitte soms wok nog assus, da kunde dur unne meule gwoie en dan krijde aksel.

Aldus K. Nor in ’t Velleke Vol (1982).