Seizoen 1968-1969

 

Men ging op zoek naar een geschikte Prins carnaval. Jos Mol werd bereid gevonden deze functie op zich te nemen. Hij was dus in 1969 de eerste officiële Prins carnaval op de Zeg: Prins Jos den eerste. Andere functies waren: Grote boer Marijn van Beek en Adjudant Pascal van der Vorst. De andere oprichters vormden de eerste boerenraad.

De term boerenraad wordt gebruikt om de raad van elf aan te duiden. In deze jaren wordt op de Zeg de term boerenraad bij voorkeur gebruikt omdat de raad van elf niet altijd uit elf mensen bestaat.

Als carnavalsnaam voor de Zeg werd gekozen voor het Knotskneuzerlaand, bewoont door de Knotskneuzers. Deze naam werd gekozen nadat een wedstrijd onder de schooljeugd was gehouden. De motivatie voor deze naam was als volgt: “De Zegse Knotskneuzers en Knotskneuzerinnen gaan in de historie ver terug, namelijk tot in de tijd van de holbewoners. Zoals deze bewoners zich een weg trachtten te banen eertijds, zo heeft de carnavalsstichting van Zegge zich een weg moeten vechten om de carnavalsviering door diverse moeilijkheden heen te krijgen. Ook nu nog pogen we om met de knots dichte deuren open te krijgen, zonder al te veel kneuzingen overigens, om zo op een behoorlijk niveau te blijven of nog hoger te reiken. Daardoor is tenslotte de bewuste keuze op deze benaming gevallen”. Een ludieke omschrijving met een diepere achtergrond.

Omdat in dat jaar de eerste optocht werd gehouden, moest een geschikt Prinsenpak worden geregeld. Men kwam uit bij het sinterklaascomité, dat een pak over had van een zwarte piet, die vergeten was het mee naar Spanje te nemen.

Onder het motto “de Knotskneuzers vieren carnaval” liep de Prins te voet in de optocht mee. De stoet werd gevormd door de harmonie en de drumband met wat kinderen om Prins Jos 1 heen. Voorop reden de ruitertjes van ponyclub La Chapelle, een groep die het Zegse carnaval in de loop der jaren enorm heeft gesteund.

Omdat alles in een beginfase verkeerde, werden de mensen van de Zeg opgeroepen vooral mee te doen met de optocht. Adjudant Pascal van der Vorst gaf daar zijn komische draai aan: “Nie allemaol meedoen, want dan zèn d’r te weinig mèènse laangst de kaant van de weg om te kijken”.